Stijn Engelen
Spitse schoenen
Daar zit ‘ie dan. Zo’n deftige boomer die te krenterig is om een eerste klas kaartje te kopen. Toch straalt hij met zijn overhemd-trui combinatie en golvende haartjes uit dat hij golft, dure wijn drinkt en Hugo heet, daar twijfel ik niet over. Helaas koos deze kribbige kerel ervoor om plaats te nemen tegenover mij. Terwijl hij zijn been over het andere zwaait, stoot hij de messcherpe punt van zijn gelakte leren schoentje tegen mijn scheenbeen. En met zo’n prachtige patta’s hoef je daar natuurlijk geen ‘sorry’ voor te zeggen. Waarschijnlijk maakt hij zich meer zorgen of er geen vuiligheid van mijn goedkope jeans op zijn schoeisel is gevallen.
Het zou handig zijn als er wettelijk wordt vastgelegd hoeveel ruimte je ledematen mogen bestrijken in een treincoupé. Jammer genoeg kan ik dergelijke regeling nergens vinden. Met volle overgave betreedt Hugo mijn voetzone. Van de volledige zone heeft Hugo ongeveer 80% geclaimd. Uiteraard pik ik dit grensoverschrijdende gedrag niet. Als protest plant ik mijn voet tegen de zijne, onze voeten zijn flink met elkaar in aanraking, een soort vijandig voetje vrijen. Minuten vliegen voorbij, maar Hugo houdt voet bij stuk. Ook ik geef niet op, liever deze ongemakkelijkheid dan verliezen van deze OV-hooligan.
Als kers op de taart opent hij ietwat overdreven het NRC Handelsblad, zo’n degelijk krantje waar hij hoogst waarschijnlijk de status van de AEX-Index checkt. Terwijl Hugo doorbladert wordt ik continu geconfronteerd met de anti-oliebetogers van Van Gogh op de voorpagina, alleen maar die Zonnebloemen-bezoedelaars in m’n face. Ondertussen zit Hugo alsmaar te kuchen, niet zo’n kuchje waarvan je denkt ‘Ooh, die kerel heeft het aan zijn keel’. Nee, zo’n elitair, oordelend, goor kuchje. Oh barmhartige God, laat het ophouden. Laat het volgende station Hugo’s eindbestemming zijn.
We komen aan op Utrecht Centraal. De goden hebben mijn smeekbede aangehoord. Hugo stapt uit. Eindelijk, ik kan weer kalmeren. De nieuwe reizigers stappen in. Een jonge knul gaat tegenover me zitten. We maken oogcontact. ‘Morguh’, zeg ik vrolijk met een licht knikje. En toch zet ik mijn voeten halverwege onze voetzone.