Stijn Engelen
Kon ik maar in God geloven
Helemaal gek word ik, als er weer zo’n extreme christen aan het woord komt. Op de radio, op de tv, in de krant. Zelfs op straat weten ze het bloed onder mijn nagels vandaan te halen. Op de Markt van Maastricht werd ik laatst aangesproken door twee Jezus-volgelingen. Met zo’n zelfvoldane blik gingen ze me even uitleggen dat zij het ‘juiste pad’ hebben gevonden, en dat ik nog ‘zoekende’ bent. Alsof ze het monopolie op de waarheid hebben.
Ik heb ooit zelfs een langdurige discussie gevoerd om vier ’s nachts in de kroeg van een christelijke studentenvereniging. ‘Ontzettend bekrompen’ noemde hij me, omdat ik niet van hem wilde aannemen dat er in Lourdes mensen op miraculeuze wijze zijn opgestaan uit hun rolstoel. In een poging de sfeer wat luchtiger te maken probeerde ik een humoristische opmerking te maken over zijn lange haar: ‘’Zou ik hier ook ergens zo’n Jezus pruik kunnen kopen?’’ Toen kreeg ik al helemaal de volle laag. Het woord ‘humor’ komt blijkbaar niet voor in de Bijbel.
‘In the heat of the moment’ ben ik boos op die christenen. Maar als ik er dan later afgekoeld op terugkijk voel ik geen boosheid meer. Nieuwsgierigheid neemt het over, en eerlijkheidshalve moet ik toegeven, ik ben jaloers. Jaloers op die extreme christenen. Ik wil ook die enorme overtuiging hebben waarmee zij over hun geloof praten, dat je ‘weet’ dat je het in alle opzichten van het leven bij het rechte eind hebt. Kon ik maar elke zondag getrouw naar de kerk gaan. Kon ik maar zó doortastend op zoek gaan naar nieuwe volgelingen. Kon ik maar zó gepassioneerd over mijn geloof praten. Kon ik maar in God geloven.